We hebben gezien dat de versies van Jezus' verrijzenis, door ze met elkaar te vergelijken in de volgorde van Johannes, Mattheus, Markus en Lucas, onderling met elkaar verbonden zijn. De verschillende details in de versies variëren in deze volgorde op systematische wijze. Het kan nauwelijks toeval zijn dat, zoals Joseph Atwill aantoonde, het tijdstip waarop de vrouwen het graf bezoeken in de opeenvolgende versies systematisch opschuift naar een later tijdstip. Of dat het aantal vrouwen toeneemt en dat ze Jezus ook nog op een steeds later tijdstip en verder liggende plaats van het graf ontmoeten. Dat iedere afzonderlijk versie telkens één speciale gebeurtenis invoegt op een plaats, die steeds verder opschuift naar een latere fase binnen het grondverhaal, kan ook nauwelijks toeval zijn. De onderlinge samenhang tussen de versies wijst op een gemeenschappelijke redactie.
Daarnaast delen alle versies eenzelfde grondverhaal. Alle versies schrijven eerst over het bezoek van de vrouwen aan het graf. Vervolgens ontmoeten dezen de engelen (en later Jezus), waarna ze de discipelen over die ontmoeting berichten. Tenslotte verschijnt Jezus aan de discipelen zelf. De kans dat dit op toeval berust is klein.
Alle auteurs maken op dezelfde specifieke manier gebruik van getallensymboliek. De versnummers zelf fungeren als symbolische vlaggen. Het feit dat alle vier auteurs specifieke versnummers koppelen aan eenzelfde thema is een sterke indicatie voor een gemeenschappelijke redactie.
Verder kunnen teksten van de ene versie in combinatie met teksten uit de andere versies gelezen worden. Joseph Atwill heeft laten zien dat de versie van Johannes waarin de twee discipelen die het graf bezoeken in combinatie gelezen kan worden met de andere drie versies. De discipelen die in de versie van Johannes het graf bezoeken herken je terug in de engelen die in de versies van respectievelijk Mattheus, Markus en Lucas aan de vrouwen verschijnen. Bovendien maken de auteurs daarmee aan de oplettende lezer duidelijk dat de verschijningen van de engelen in het graf slechts illusies zijn van de vrouwen.
Als er sprake is van één gezamenlijke redactie, kun je niet langer volhouden dat de afzonderlijke auteurs hun versies schreven met de bedoeling een biografisch verslag te schrijven over een werkelijk bestaand persoon of gebeurtenis. De onderlinge samenhang en systematiek wijst duidelijk in de richting van een artefact met een religieus doel: geloof creëren of versterken. De woorden van Johannes dat hij alles heeft opgeschreven "opdat Gij gelooft dat Jezus is de Christus, de Zoon van God", mag je dan ook heel letterlijk nemen.
Blijft nog de belangrijke vraag of de auteurs zelf geloofden in wat ze schreven. Ik ben van mening dat ze dat niet deden. Dat blijkt uit de verborgen aanwijzingen en boodschappen die ze voor 'insiders' (of voor hun eigen plezier) in hun teksten stopten.
Met het vreemde maar betekenisvolle detail van de netjes opgerolde Romeins zweetdoek in een Joods graf, geeft Johannes de verborgen boodschap dat Jezus' graf hetzelfde is als dat van Lazarus. Johannes haalt een literaire grap uit. Die ontgaat de gelovige lezer, omdat deze nu eenmaal wil geloven in de opstanding van Lazarus en Jezus. Dat doet hij ook met het verhaal van Maria, die bij het graf Jezus 'ontmoet'. De verborgen boodschap is dat Maria aan een waanvoorstelling lijdt door haar emoties: ze is niet meer in staat rationeel te denken. De gelovige lezer ontgaat betekenisvolle details als het 'tweemaal omdraaien' van Maria, dat duidelijk maakt dat ze tegen het graf praat waar Jezus in ligt.
Het verhaal van de ongelovige Thomas is niet alleen het verhaal van een discipel die twijfelt aan de opstanding van Jezus. Thomas gedroeg zich niet ongeloviger dan zijn collega's maar stond bekend om zijn 'kritische' vragen. Om dié reden 'laat Johannes hem afwezig zijn' bij de 1e verschijning van Jezus. Zijn collega's ontvangen van Jezus de Heilige Geest en worden gemachtigd om anderen hun zonden te vergeven. Thomas wordt op voorhand hiervan buitengesloten. Het is een door Johannes geconstrueerde 'gebeurtenis', met de onverbiddelijk boodschap dat twijfel iemand buiten de kring van (uitverkoren) gelovigen plaatst. Hij laat Jezus dan ook zeggen: Zalig zij die niet zien, maar toch geloven. Wie kritische vragen stelt wordt niet 'zalig'!
Het verhaal over Jezus' verrijzenis is uitsluitend geschreven vanuit een geloofsbelang. De versies zijn geen individuele biografische verslagen over een 'historische' Jezus, alhoewel het feit dat er vier versies zijn die schijn wel wekken. De onderlinge verbindingen en combinaties van teksten tonen aan dat de auteurs samen onder één redactie hun religieuze artefacten bouwden.
De vraag is of de auteurs zelf geloofden in wat ze schreven. Ik ben van mening dat ze dat niet deden. Dat blijkt uit de verborgen aanwijzingen en boodschappen die ze in hun teksten stopten. In ieder geval schreven ze vanuit het motief de goddelijke en onsterfelijke status van Jezus Christus te versterken. Daarmee droegen ze bij aan een vereringscultus rondom een onsterfelijke vredelievende "Zoon van God", zoals die later werd opgenomen in de Christelijke liturgie.
Dat de auteurs niet vanuit een eigen innerlijke overtuiging schreven, sluit aan bij de opvatting van Joseph Atwill en andere kritische bijbelwetenschappers dat de evangeliën een politiek-religieus doel dienden: de pacificering van potentieel opstandige slaven en armen in het romeinse rijk van de 1e eeuw. De verspreiding van het geloof in een goddelijke en vredelievende Messias is dan ook niet begonnen als een geloofsbeweging 'van onderaf' in de samenleving, maar geïnitieerd door de toenmalige bovenlaag, dat wil zeggen de heersende Romeinen.
De eerste eeuw kende verschillende opstanden, waarvan de Joodse opstand in de jaren 60-70 een van de hardnekkigste was en een potentiële bedreiging vormde voor de stabiliteit in de regio. Josephus Flavius, een Joods historicus heeft hierover in zijn werk Joodse Oorlog over geschreven. Bij de Joodse bevolking leefde de verwachting dat met de komst van een (militante) Messias er een einde zou komen aan de overheersing van vreemde volkeren en een tijdperk van vrede en rechtvaardigheid zou aanbreken. Het geloof in een vredelievende 'Mensenzoon' die de komst van het Rijk Gods verkondigde, was dan ook een uitstekende middel om potentiële opstandige gevoelens tegen de toenmalige machthebbers, te temperen. Deze tempering van opstandige gevoelens zien we vandaag de dag nog steeds terug in de levenshouding van de Christenen.
13